In Witte schuld vertelt Harding over de slavenopstand van 1823, in de Britse (voorheen Nederlandse) kolonie Demerara, nu Guyana genaamd, in het Caribisch gebied.
Het begon op een kleine suikerplantage genaamd ‘Success’ en groeide uit tot een belangrijke dominosteen in de afschaffing van de slavernij in het hele Britse Rijk.
We zien de opstand door de ogen van vier mensen: de slaafgemaakte man Jack Gladstone, de missionaris John Smith, de kolonist John Cheveley en de politicus en slavenhouder John Gladstone, vader van een toekomstige Britse premier. Harding vertelt het verhaal vanaf de aanloop naar de opstand tot aan het rechtbankdrama dat erop volgde.
Het bloedbad dat het einde van de slavernij dichterbij bracht
In Demerara – nu Guyana – vond in 1823 de grootste opstand ooit in een Britse kolonie tegen slavernij plaats. Toch is die belangrijke en invloedrijke gebeurtenis tegenwoordig niet meer zo bekend.
Hij begeeft zich op gevaarlijk terrein en hij weet het. Daarom zegt Thomas Harding het expliciet: hij wil het leed dat slaafgemaakten werd aangedaan door de Britten niet vergelijken met wat de Joden doormaakten in nazi-Duitsland. ‘Dit zijn twee afzonderlijke tragedies en het zou verkeerd zijn om overeenkomsten en verschillen vast te stellen, of erger nog, om te bepalen welke de grootste misdaad was.’
Maar door zijn familiegeschiedenis is hij wel met beide tragedies verbonden. De afgelopen jaren was hij bezig met de renovatie van een huis in Duitsland dat de nazi’s van zijn Joodse familie hadden gestolen. Daarvoor ontving hij geld van de Duitse overheid, als genoegdoening. Hij had er geen moeite mee zichzelf te zien als slachtoffer. Maar hoe komt het dan toch, vraagt hij zich af, dat hij zo weinig weet van het Britse slavernijverleden? Diezelfde Joodse familie verdiende geld dankzij het slavernijsysteem. Maar over slavernij heeft hij weinig geleerd, alleen dat de Britten voorop liepen bij de afschaffing.
Thomas Harding zocht een voorbeeld om meer te leren over dat slavernijverleden. Een voorbeeld aan de hand waarvan hij één van de belangrijkste vragen in het recent opgelaaide slavernijdebat kon beantwoorden: kwam de afschaffing van de slavernij alleen tot stand door filantropen in het moederland of ook door het verzet van de slaafgemaakten zelf? Harding vond dat voorbeeld in Demerara. Aanhangers van de de-slaafgemaakten-hebben-zichzelf-bevrijd-school wijzen altijd op het belang van de Haïtiaanse revolutie (1791-1804) onder leiding van Toussaint Louverture. Maar daarna duurde het nog lang tot de slavernij definitief werd afgeschaft. Groot-Brittannië deed dat in 1833, Frankrijk pas in 1848 definitief. Nederland was nog later: 1863.
Op 18 augustus 1823 kwamen slaafgemaakten in Demerara in opstand. Het verhaal is, net als de kolonie zelf, minder bekend maar het vertellen waard, zo bewijst Harding met zijn boek. En er zit er een Hollands tintje aan, want de kolonie ten westen van Suriname was oorspronkelijk in Nederlandse handen. In 1814 kwam Demerara (nu Guyana) onder Brits bewind te staan.
Demerara was ongeveer net zo groot als Groot-Brittannië. Er woonden zo’n 89.000 mensen, onder wie 2500 witte kolonisten en 77.000 slaafgemaakten. De Europeanen waren dus zwaar in de minderheid en oefenden een wreed regime uit. Demerara stond bekend als een van de gewelddadigste koloniën in Brits-West-Indë.
Zweepslagen
In Witte schuld maakt Thomas Harding het grotere verhaal over de afschaffing van slavernij steeds klein door in te zoomen op individuen. Om te beginnen zijn dat John Gladstone, lid van het Lagerhuis en eigenaar van zeven plantages in Demerara, Jack Gladstone, een slaafgemaakte die op één van die plantages werkt, en de predikant John Smith die op een nabijgelegen plantage zijn parochie heeft. En er is nog een vierde persoon van wie niet meteen duidelijk is wat hij met de anderen van doen heeft: John Cheveley, in 1821 naar de kolonie vertrokken op zoek naar werk. Hij heeft een baantje gevonden als winkelbediende in Georgetown, de hoofdstad.
Jack Gladstone is de leider van de opstand. Hij besluit in verzet te komen nadat hij met zweepslagen is gestraft omdat hij seks heeft gehad met een slaafgemaakte vrouw. Maar – en dat is wat dit boek interessant maakt – zijn besluit is niet alleen ingegeven door zijn persoonlijke omstandigheden. Thomas Harding laat zien dat er een wisselwerking is tussen gebeurtenissen in Demerara en ontwikkelingen in het moederland. In Groot-Brittannie klinkt, na de afschaffing van de transatlantische slavenhandel in 1807, steeds luider de roep dat er helemaal een einde moet worden gemaakt aan slavernij. Voor- en tegenstanders in het parlement bereiken uiteindelijk een (voorlopig) compromis: de slavernij blijft bestaan, maar de leefomstandigheden van slaafgemaakten moeten worden verbeterd. Ze mogen niet meer worden gegeseld en ze krijgen vrij op zondag.
Maar de leiding van de kolonie legt de aanwijzingen uit Londen naast zich neer. Bij gerucht hoort Jack ervan. Alleen: hij begrijpt het verkeerd. Jack denkt dat in Londen is besloten de slavernij volledig af te schaffen en dat de gouverneur weigert daaraan gehoor te geven. Jack en de slaafgemaakten die in opstand komen, denken dus in hun recht te staan.
Minstens 12.000 mensen doen mee aan de opstand, mogelijk zelfs 15.000. Daarmee was het, schrijft Harding, ‘de grootste slavenopstand die ooit in een Britse kolonie had plaatsgevonden.’
Op pagina 160 van Witte schuld wordt plotseling duidelijk wat winkelbediende John Cheveley in het verhaal doet als Thomas Harding het meest dramatische moment van de opstand beschrijft. Op de derde dag staan vierduizend slaafgemaakten tegenover een burgermilitie van 200 man die de orde moet herstellen. De afstand tussen Jack Gladstone en John Cheveley, die lid is van de militie, is honderd meter. En dan volgt er een vuurgevecht, dat slechts een kwartier duurt. De slaafgemaakten hebben nauwelijks geweren en zijn geen partij. Meer dan 200 doden vallen er aan hun kant, geen van de militie-leden sneuvelt.
De leider van de opstand, Jack Gladstone, wordt ter dood veroordeeld, een straf die later wordt omgezet in een verbanning. Maar daarmee is het verhaal niet ten einde. Er volgt nóg een proces, tegen de predikant John Smith. Die wordt er (ten onrechte) van beschuldigd de slaafgemaakten te hebben opgestookt. Ook hij krijgt de doodstraf. In afwachting van een mogelijke gratie van de koning sterft hij onder erbarmelijke omstandigheden in een cel.
Martelaar
John Smith krijgt zijn gratie alsnog – postuum. Zijn weduwe zoekt, en vindt de publiciteit in Engeland. Kranten citeren details uit rechtbankverslagen en uit Smith’s dagboeken waarin hij de wreedheden jegens slaafgemaakten beschreef. Daardoor wordt niet alleen duidelijk dat hem groot onrecht is aangedaan. Ook worden de schaduwkanten van het slavernijsysteem volop belicht. ‘Britse abolitionisten hadden een door koning erkende martelaar in de schoot geworpen gekregen’, vat Harding samen.
Natuurlijk waren het uiteindelijk parlementariërs in het moederland die de slavernij afschaften. Maar Harding laat levendig en overtuigend zien hoe de anti-slavernijbeweging in Groot-Brittannië in 1823 opleefde door de nasleep van de opstand in Demerara.
Thomas Harding is een activistische auteur, hij vindt dat voormalige koloniale mogendheden herstelbetalingen zouden moeten doen. In eigen kring heeft hij daar al een begin mee gemaakt. Met geld dat hij bij familieleden inzamelde, kon een zwarte student van Caraïbische afkomst promoveren aan een Britse universiteit.
16-12-2022 Jeroen van der Kris
Comment here